Een paar weken geleden had ik het grote genoegen om bij de oratie te zijn van Ellen Van Stichel, kersvers hoogleraar Christelijke Ethiek aan de Leuvense universiteit. Ellen en ik waren collega’s bij mijn vorige baan. Toen was zij als Belgische in Nederland aan het werk, nu ben ik als Nederlandse in België aan het werk. Toen was zij nog een veelbelovende jonge theologe, nu is ze inmiddels hoogleraar. Maar één ding is niet veranderd: haar betrokkenheid bij wat er in onze wereld gebeurt met mensen die in de hoek zitten waar de klappen vallen. Dat sprak ook weer overduidelijk uit haar oratie, de lezing waarmee zij officieel haar opdracht als hoogleraar aannam. De titel was “Wat bezielt onze samenleving?” En dat ‘bezielen’ mag je heel gelovig opvatten: “wat geeft onze samenleving een ziel?” Het was een uitdagende lezing, waarin onze wereld aan de ene kant en de christelijke traditie aan de andere kant voortdurend met elkaar in gesprek waren.
Voor mij maakte Ellen’s lezing opnieuw duidelijk, dat geloof en wereld onverbreekbaar bij elkaar horen. Een wereld zonder geloof – dat wil zeggen: zonder vertrouwen, zonder hoop en zonder liefde – brengt mensen voort voor wie niets meer écht van waarde is. We zien dat, denk ik, al te vaak voor onze ogen gebeuren. Aan de andere kant: een geloof dat de wereld het liefst maar zoveel mogelijk van zich af houdt en dat zich op zichzelf terugplooit: is dat wel geloof te noemen? Heeft dat nog te maken met het goede nieuws van het evangelie? Volgens de evangelist Lucas werd dat goede nieuws het eerst gebracht aan herders: aan ruige bonken buiten op het veld, buiten de stadsmuren. Dat betekende in die tijd: aan de rand van de samenleving. Dat goede nieuws van het evangelie is van meet af aan weerbarstig geweest en omstreden. Maar ik denk dat je niet anders kunt verwachten in een wereld die – toen en nu – beheerst wordt door bezit en macht. Bezit en macht, die met geweld verdedigd moeten worden. Het evangelie is toch – volgens de woorden van de profeet Jesaja – in de eerste plaats goed nieuws voor de armen. Goed nieuws voor mensen die er niet bij horen; die geen bezit of macht hebben.
De woorden van Jezus en de woorden van de profeten zijn geen vrome praatjes. Ze gaan over de wereld waarin zij leefden. Wij leven inmiddels twee- of drieduizend jaar later, in een wereld die er heel anders uitziet. Daarom zullen we ook nieuwe betekenis moeten vinden voor die oude woorden. Maar die nieuwe betekenis zal moeten gaan over de wereld waarin wij leven, anno nu. Als het evangelie echt goed nieuws wil blijven, kan het niet anders dan zich met de wereld bezig houden. En kunnen degenen die het evangelie verkondigen niet anders dan zich met de wereld bezig houden. In hun tijd verkondigden Jezus en de profeten vertrouwen, hoop en liefde verkondigden aan hun tijdgenoten, recht en barmhartigheid aan de mensen die in hun wereld leefden. Zo moeten we in onze tijd nog steeds vertrouwen, hoop en liefde, recht en barmhartigheid verkondigen in de wereld waarin wij zelf leven. Want een wereld zonder vertrouwen, zonder hoop en zonder liefde, een wereld zonder recht en zonder barmhartigheid – waar kan zo’n wereld nog bezieling vinden?