Eén van de gewoonten die ik uit Corona-tijd heb overgehouden, is dat ik mijn werkdagen graag begin met een wandeling van een paar kilometer. Langs het kanaal, langs de Tangebeek of door de Drie Fonteinen. Vooral in het voorjaar is dat vaak een waar genot: steeds meer bloeiende wilde planten en steeds meer zingende vogels. En laatst kwam daar nog iets bij: het had net geregend, zo’n zachte voorjaarsregen, en alles rook opeens heel anders. De geur van de lente zat in de lucht. Ik werd er helemaal blij van.
Van onze vijf zintuigen is ons reukvermogen misschien wel het meest onderschatte zintuig. Toch is het een belangrijke. Voor een deel om heel praktische redenen: altijd handig als je kunt ruiken dat er in de keuken iets aan staat te branden, en wat wij als onze smaak zien wordt voor een belangrijk deel via onze neus geregeld. Maar geuren kunnen ook van alles aan herinneringen oproepen. Mijn bompa had vroeger een volkstuin, waar hij en mijn bomma zo’n beetje de hele zomer bivakkeerden. Niet zo vreemd, want ze kwamen van het platteland en woonden nu driehoog achter midden in de stad. Op die volkstuin kweekte mijn bompa onder andere theerozen. Van die ouderwetse grote crèmekleurige. En wat ik mij daar vooral van herinner, is de geur. Twee jaar geleden was ik op een mooie zomerdag in de Plantentuin in Meise. Ook daar stonden theerozen in bloei. In één klap was ik terug op de volkstuin van mijn grootouders.
In de tijd van de Bijbel waren geuren waarschijnlijk nog belangrijker dan nu. Als iets vies rook was het gevaarlijk. Van een nare geur ging een boodschap uit: van afblijven. Door geur en stank kon men ziektes diagnosticeren. Stank was een waarschuwingssignaal voor verval en de dood. Als iets stonk kon je het niet meer eten of gebruiken. Een voorbeeld hiervan staat in het boek Exodus: het manna dat de Israëlieten niet mochten bewaren tot de volgende dag. ‘De volgende morgen zat het vol wormen en stonk het’. Heerlijke en frisse geuren waren een teken van gezondheid en vitaliteit. Ook in het Nieuwe Testament wordt regelmatig naar geuren verwezen. In het oude Israël werd een dode op de dag van overlijden begraven, omdat in het warme klimaat het lichaam snel overgaat tot ontbinding. Soms werden tegen de stank kruiden en specerijen gebruikt bij de begrafenis. In het Paasverhaal uit het Lucas-evangelie kunnen we lezen dat de vrouwen na de begrafenis van Jezus, op de eerste dag van de week, naar zijn graf gingen met de geurige olie die ze bereid hadden. En we kennen natuurlijk ook de vrouw, die Jezus een week vóór zijn dood zalfde met balsem waarvan de geur het hele huis vervulde. Over haar zegt Jezus: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, daar zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.
Al is ons reukvermogen vaak een beetje het stiefkindje onder onze zintuigen, terecht is dat dus niet. Onze neus heeft ons veel te vertellen. Ik wens u allemaal dan ook een geurige en daardoor gezegende meimaand toe.