Volgens de overlevering is de uitspraak van de kerkvader Augustinus: “zingen is dubbel bidden.” Het is een uitspraak die – vermoedelijk – iedereen die met enige regelmaat in godsdienstig verband zingt, zal kunnen bevestigen. Juist daarom is het zo pijnlijk dat we al meer dan een jaar niet in de kerk kunnen zingen – zelfs niet in de korte tijd dat we wel naar de kerk konden.
Maar er is nog iets anders mee aan de hand, met dat zingen. En daar moest ik aan denken toen ik de feestdag van morgen overpeinsde: Hemelvaart. De dag waarop we vieren dat de verrezen Christus definitief afscheid nam van zijn aardse aanwezigheid. Ik heb dat altijd wat ongrijpbaar gevonden. Christus neemt dan ook nog eens afscheid om plaats te maken voor de Geest – en die is ook al zo ongrijpbaar. Over de Hemelvaart staat in de aloude Geloofsbelijdenis: “die opgevaren is ten hemel, zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader”. Dat zijn eerlijk gezegd nooit woorden geweest die ik zomaar zou beamen. Tot ik een keer, een aantal jaar geleden inderdaad, een lied van de dichter Huub Oosterhuis meezong, waarin de volgende regels voorkomen. Regels die mij op dat moment, en nog steeds, diep ontroerden. Ze gaan zó:
God heeft hem uit het dodenrijk gevoerd
en stralend aan zijn rechterhand verheven.
Het zijn regels die zó uit de Geloofsbelijdenis kunnen komen. Zoals gezegd: geen woorden waar ik zomaar in mee zou gaan als ik ze in de Geloofsbelijdenis uitspreek. Te vroom. Kan ik niks mee in het dagelijks leven. Dat heb ik met wel meer van die traditionele kerkelijke leerstukken. En tóch – in de hele context van dit lied raken deze woorden me het meest van allemaal. Als ik dit niet uitspreek maar zing, is het of ik opgetild wordt tot een hoogte waar ik zelf niet kan komen. Een hoogte waar de hoop op een betere wereld, met brood en liefde in overvloed voor allen, volstrekt reëel is. Kennelijk – kénnelijk – zit er érgens een waarheid in deze woorden die zich niet laat zien als ik ze zomaar uitspreek. Zolang het alleen de woorden zijn is het een vrome uitspraak, die ergens hoog boven het échte leven blijft zweven. Als ik ze zing – ik weet werkelijk niet wat er dan gebeurt, maar dan worden ze op een wonderlijke manier wáár.
Zingen is nog méér dan dubbel bidden. Het is ook als het openen van een andere wereld. Waarin waar is, wat in onze dag-dagelijkse wereld veel te pretentieus is, of veel te vroom, of veel te…. weet ik veel. Misschien is wel één van de problemen van onze omgang met de Schrift, en hoe dan ook van veel kerkelijke taal, dat we het teveel als ‘gewone’ taal behandelen. Veel van onze geloofstaal gaat over dingen, die ons verstand eigenlijk te boven gaan (ja, ook het mijne). Maar die wel gaan over leven en dood, goed en kwaad, hemel en aarde – juist die dingen die voor ons mensen van levensbelang zijn. Als je dat onder woorden wilt brengen, dan moet je wel haast een dichter worden. En helemaal als die dichterlijke woorden gezongen kunnen worden. Want zingen is nog méér dan dubbel bidden. Ik verlang dan ook enorm naar het moment dat we weer samen kunnen zingen….