De vogels in de Drie Fonteinen, het grote stadspark van Vilvoorde, lieten zich weer eens van hun beste kant horen vanmorgen. Hoog in een boom zat een zanglijster letterlijk het hoogste lied te zingen, verderop sloeg een vink erop los en weer een eindje verder was het wat bescheidener riedeltje van een goudhaantje te horen. Ik zag ze niet, maar aan hun zang was duidelijk te merken dat ze er waren. Ook de planten zijn goed bezig in deze tijd. Hier bloeide nog wat speenkruid, daar zag ik het look-zonder-look met haar kleine witte bloemetjes en kijk nou eens, onder die plataan daar heeft de aronskelk al bloemknoppen. Zo lang als ik me kan herinneren vind ik het fijn om planten en vogels een naam te kunnen geven. Toen ik kind was in Nederland, woonden wij vlakbij de kust. We waren dan ook regelmatig in de duinen te vinden op vrije middagen en vakantiedagen. En eenmaal thuis gekomen kwam de grote zware schoolflora van mijn mama op tafel. Soms zaten we dan uren te puzzelen over welke plantjes we nou gezien hadden.
Nu kun je natuurlijk zeggen: maar ik geniet ook wel van al dat groen en die bloemen, en al die zingende vogels, zonder dat ik daarvan alle namen weet. En dat is natuurlijk ook waar. Aan de andere kant is mijn ervaring ook: hoe meer planten ik bij naam ken, hoe meer ik ga zien. Als ik dan een plant tegenkom of een vogel hoor waarvan ik de naam ken, is dat als het ontmoeten van een oude vriend: altijd fijn. En als ik er één zie of hoor die ik nog niet ken, dan maakt dat me nieuwsgierig. Dan wil ik die graag leren kennen. En dat begint bij de naam.
Bij dat herkennen en bij de naam noemen, moet ik ook weer denken aan het Paasverhaal. Waarin Maria Magdalena pas beseft dat ze tegenover de Verrezen Heer staat, als hij haar bij haar naam noemt; als zij herkend en gekend wordt. Zo wordt ook van God gezegd dat Hij ons dieper kent dan wij ons zelf kennen. En wordt er door profeten verkondigd dat er een tijd komt dat wij God zullen kennen zoals Hij ons kent. Dat is geen verstandelijk kennen. Het is een kennen dat veel dieper gaat. Het heeft altijd te maken met in verhouding staan. Tot zelfs een seksuele verhouding aan toe. Bij de aankondiging van de geboorte van Jezus wil Maria weten: hoe zal dit gebeuren, “daar ik geen man beken”, zoals het in de oude vertaling staat. Kennen in bijbelse zin heeft te maken met liefhebben, zoals dat ook voor ons ‘dagelijkse’ kennen kan gelden. Mensen die al jarenlang samen zijn en alles gedeeld hebben, kennen elkaar soms zo goed dat ze elkaars zinnen kunnen afmaken. Liefhebben leidt tot willen kennen.
Dat is een andere opvatting van ‘kennen’ dan wij zo vaak in het dagelijks spraakgebruik hanteren. Het is geen kennen alleen met je verstand, het is kennen met hart en ziel. Of het nu gaat om plantjes en vogels, om een ander mens, of om God, van wie we immers zeggen dat Hij de liefde zelf is. Als we gewoon kunnen raken aan die opvatting van ‘kennen’, dan gaan we misschien ook beter begrijpen wat het betekent als er in de Bijbel staat dat God ons beter kent dan wij onszelf kennen. En ook de woorden van de profeten, dat ooit iedereen God zal kennen.