Deze week is in de kalender van de Islam over de hele wereld de Ramadan begonnen. De heilige maand waarin gelovige moslims zich tussen zonsopgang en zonsondergang onthouden van – onder andere – eten, drinken en roken. Toen ik voor het eerst hierover hoorde, vond ik het maar moeilijk te begrijpen. Zou zo’n vastenregime je nu werkelijk dichter bij God brengen? Maar ik moet ook heel eerlijk zeggen: dat komt ook omdat ik het alleen van buitenaf ken en niet uit eigen ervaring. Sindsdien raakte ik echter bevriend met verschillende moslims. Van die vrienden en vriendinnen weet ik dat het voor hen veel betekent. En daarom aanvaard ik tóch dat het onderhouden van de vastenmaand waardevol is en gelovige moslims echt dichter bij God brengt – en bovendien, zoals ook over de Ramadan geleerd wordt, dichter bij de armen voor wie het dagelijks een strijd is om genoeg te eten te krijgen.
Nochtans is het heel menselijk dat je iets pas echt kunt geloven, als je het uit eigen ervaring kent. Dat had ook de evangelist Johannes wel door toen hij ons het verhaal over de ‘ongelovige’ Thomas doorgaf, dat we afgelopen zondag gehoord hebben. Thomas, die pas kon geloven dat Jezus was opgestaan uit de doden als hij hem zelf gezien zou hebben en zijn wonden zou hebben aangeraakt. En in dat verhaal erkent Jezus dat ook. Hij maakt Thomas geen verwijten. Sterker nog: hij nodigt hem uit om met eigen ogen te zien en met eigen handen te voelen dat hij het is, Jezus, de Opgestane Heer. Jezus zegt er wél bij: zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven. Daarmee heeft hij het feitelijk ook tegen ons. Want in zekere zin had Thomas het makkelijker dan wij. Hij kon met eigen ogen zien dat Jezus opgestaan is. Wij geloven daarentegen – zoals Hebreeënbrief ook zegt – in wat we niet zien. Ds Ernst Veen wees daar nog eens op een heel mooie manier op in zijn meditatie van afgelopen zondag. Maar toch: het blijft een ervaringsfeit dat wij als mensen nu eenmaal meer hebben met wat we zelf ervaren hebben. Jaren geleden liep ik, zoals de zovelen van ons, maar het liefst met een grote boog heen om daklozen en zwervers. Tot ik een echte ontmoeting had met een aantal van hen, hun verhaal met mijn eigen oren hoorde, hen in de ogen heb kunnen zien. Dat veranderde alles. Een echte ontmoeting is onvervangbaar. De ontmoeting met moslims die de Ramadan onderhouden om dichter bij God en dichter bij de armen te komen; de ontmoeting met daklozen en hun vele verschillende verhalen en karakters; de ontmoeting van Thomas met de Opgestane Heer.
En heel soms worden we daarbij gezegend met een glimp van God zelf. Dat kan een ontmoeting zijn met een andere mens. Het kan ook een droom zijn, die zó veelbetekenend is, die zó bij blijft, dat je weet zonder het te kunnen beredeneren: dit was niet zomaar een droom. Het kunnen heel gewone gebeurtenissen zijn, en het is altijd aan ons om er betekenis aan te geven. Maar ik denk wél dat het de moeite waard is om je ogen en oren open te houden voor zo’n glimp van de voortdurende aanwezigheid van de Opgestane Heer, ook in ons leven. Of gewoon maar – zelfs in Coronatijd en met anderhalve meter afstand – je ogen en oren open te houden voor echte ontmoetingen. Want, zoals een andere wijsheid uit de Hebreeënbrief zegt: “zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen.”