Vallen en opstaan

Op het moment dat ik dit schrijf is het zo’n 40 dagen na Kerstmis. Op de 40e dag van Kerstmis – en als je Eerste Kerstdag zelf meerekent kom je dan precies uit op 2 februari – wordt volgens oud gebruik de opdracht van het kind Jezus in de tempel gevierd. Dat is overigens een verhaal dat alleen voorkomt in het evangelie van Lucas, sowieso de evangelist die het meest geïnteresseerd is in de vroege jeugd van Jezus. Lucas brengt in dat verhaal twee oude mensen op het toneel, die beiden ‘profeet’ worden genoemd: Anna en Simeon. Beiden spreken ook over het kind, maar alleen van Simeon worden de woorden weergegeven: “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden. En door uw hart zal een zwaard gaan…”. Simeon stelt – zo merkt mijn collega Rikko Voorberg op bij het lezen van dit verhaal – de komst van Jezus voor als een crisis. Zoals Corona, of klimaatverandering, ik noem maar twee wereldwijde crisissen. Er zijn natuurlijk ook crisissen van meer persoonlijke aard, zoals een ernstige ziekte of het verlies van je levenspartner. Ze hebben dit gemeenschappelijk: bij een crisis komt aan het licht hoe verschillende mensen reageren als ons ‘gewone’ leven onder grote druk komt te staan. Sommige mensen ontkennen gewoonweg dat er iets ernstigs aan de hand is. Anderen worden erdoor meegesleept en raken helemaal in de put. Weer anderen kijken vooral naar de kansen die zo’n crisis biedt – kansen om te leren of om dingen anders te gaan doen. Om met de woorden van Simeon te spreken: in een crisis wordt de gezindheid van de harten openbaar. Dat komt ook doordat in een crisis onenigheid ontstaat, het teken wordt weersproken, we moeten kleur bekennen. En dat leidt dan weer tot val of opstanding van velen.

In dit hele verhaal lijkt het alsof de grenzen scherp getrokken zijn. Tussen de ene gezindheid (ontkenning, in de put, kansen zien) en de andere, tussen erkenning van het teken en tegenspraak, tussen val en opstanding. Maar ik heb zo mijn twijfels of die grenzen wel zo duidelijk zijn. Ik probeer in de Corona-crisis de kansen te zien, kansen tot bezinning, tot verandering. Maar ik zit evengoed wel eens in de put. Ik heb evengoed wel eens de neiging om het maar het liefst weg te denken. Ik val en ik sta weer op. Dan moet ik denken aan wat Nadia Bolz-Weber vorige week zei over bekering. Dat is ook niet iets van scherp getrokken grenzen tussen bekeerd en verloren. Ook dat is een voortdurend proces van terugkeren. Wat misschien wel een andere manier is om hetzelfde te zeggen: afdwalen en terugkeren, vallen en opstaan. Het afdwalen en het vallen is niet het ergste: dat gebeurt nu eenmaal bij ons, onvolmaakte mensen. Verzamel dan al je moed om weer terug te keren, op te staan. Daar hebben we soms trouwens elkaar heel hard bij nodig. Daar hebben we soms ook God heel hard bij nodig. Niet voor niets klinkt het in de psalmen: uit de diepten roep ik tot U. Maar ook klinkt daar: Gij hebt mijn smeken gehoord, mijn stem toen die luid tot U riep. En in dit alles hebben we die grote voorganger: Jezus van Nazareth, Jezus Christus. Die zelf de grootste en diepste val doormaakte, die van zijn lijden en dood (het zwaard door het hart van Zijn moeder). Maar die ons ook voorgaat in het grootste opstaan dat maar denkbaar is: het grote mysterie van Pasen.

Plaats een reactie