Op het leesrooster van afgelopen maandag staat een stukje uit het evangelie van Lucas. Jullie hebben het vast wel vaker gehoord:
“Toen hij in de buurt van Jericho kwam, zat er langs de weg een blinde te bedelen. Toen de blinde een menigte voorbij hoorde komen, vroeg hij wat er gaande was. Ze zeiden tegen hem: ‘Jezus uit Nazaret komt voorbij.’ Daarop riep de blinde: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Degenen die voorop liepen, snauwden hem toe dat hij moest zwijgen, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Jezus bleef staan en zei dat men de blinde bij hem moest brengen. Toen deze voor hem stond, vroeg hij hem: Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Heer, zorg dat ik weer kan zien.’ Jezus zei: ‘Zie weer! Uw geloof heeft u gered.’ ” (Lucas 18:35-42)
Een groot contrast: die menigte mensen, mogelijk in een soort feeststemming, want ze hebben iemand gevonden die de moeite van het volgen waard is. En die bedelaar – in een andere versie van het verhaal krijgt hij de naam Bar-Timeüs – die schaamteloos begint te schreeuwen, helemaal niet in feeststemming maar juist in grote nood. Hij wordt niet alleen genezen, hij krijgt ook te horen: “je geloof heeft je gered”. Geloof kan dus blijkbaar ook de vorm krijgen van: je niet tot zwijgen laten brengen, je nood blijven uitroepen tegen alle tegenwerking in. Het kan je eigen nood zijn, die je dan uitroept. Het kan ook heel goed de nood zijn van anderen, die zelf niet in een positie zijn dat ze gehoord worden. Ook in onze kerken zijn er mensen die ons voortdurend wijzen op de nood van anderen die zelf hun stem niet kunnen laten horen. Of dat nu vluchtelingen zijn aan de grenzen van Europa, of daklozen in onze Belgische steden. En hoe vaak krijgen die roepende mensen ook dan niet te horen – triest genoeg juist vaak binnen de kerk – dat ze hun mond moeten houden. Maar Jezus volgen, dat betekent niet: juichend achter een heiland aanlopen. Jezus volgen, dat betekent: oor en oog hebben voor wie aan de kant staat en je leven daardoor laten onderbreken. Vertrouwen op de God van Jezus Christus: dat is vertrouwen op een God die in de eerste plaats begaan is met mensen die niets hebben. Mensen die noodgedwongen aan de kant staan in de samenleving, zoals Bar-Timeüs aan de kant zat.
Ik gebruik met opzet het woord ‘vertrouwen’, want dat is feitelijk de eerste betekenis van het Griekse woord dat wij vertalen met ‘geloof’. Dat woord kan zelfs ook nog ‘trouw’ betekenen. Vertrouwen op en trouw blijven aan die God van Jezus. Die God die er verdriet om heeft, die God wiens hart verscheurd wordt als mensen aan de kant zitten, worden uitgesloten. Omdat ze anders zijn, omdat ze arm zijn, omdat ze om wat voor reden ook niet kunnen meedoen in de samenleving. Vertrouwen op die God, trouw blijven aan die God, dat opent je leven voor mensen die aan de kant gezet zijn. Het maakt je wereld wijder en rijker. Mensen die nu aan de kant staan, zijn dan geen bedreiging meer: het zijn mijn zusters, mijn broeders. Zó te kunnen leven, dat is misschien wel wat je ‘gered’ zou kunnen noemen. Gered door vertrouwen en door trouw. Vertrouwen in die God, trouw aan die God van Jezus, voor wie geen mens te min is.